Een werkneemster met een nul-urencontract en een WW-uitkering meldt zich op enig moment ziek voor haar werkzaamheden vanwege rugklachten. Zij ontvangt met ingang van 11 november 2019 een ZW-uitkering. Na de Eerstejaarsziektewetbeoordeling heeft de verzekeringsarts van het UWV vastgesteld dat werkneemster met ingang van 20 oktober 2020 hersteld is voor haar arbeid. Aansluitend ontvangt werkneemster een WW-uitkering tot 10 januari 2021.
Helaas gaat het nog steeds niet goed met de rugklachten van werkneemster en zij wordt daarvoor dan ook op 22 februari 2021 geopereerd. Om die reden meldt werkneemster zich op 10 februari opnieuw ziek bij het UWV. Het UWV weigert de Ziektewetuitkering, omdat werkneemster niet meer verzekerd is op 22 februari 2021 (buiten de nawerking van de verzekering voor de werknemersverzekeringen).
De rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2021:5385) moet vervolgens beoordelen of de motivering van het UWV klopt en of werkneemster inderdaad buiten de nawerkingsperiode ziek is geworden. De rechtbank oordeelt dat het UWV ten onrechte de Ziektewetuitkering heeft geweigerd, althans, aan deze beslissing ligt geen deugdelijke motivering ten grondslag. Het UWV moet op basis van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek (waarbij sprake is van een fysiek spreekuurcontact) motiveren waarom de rugklachten werkneemster wel/niet tijdens de verzekerde periode aanwezig waren. Het UWV had immers de ziekmelding in februari 2021 moeten opvatten als een verzoek van werkneemster om terug te komen op de eerdere hersteldverklaring van de verzekeringsarts.
Kortom: het UWV had hier ruggespraak moeten houden met werkneemster, in die zin dat het UWV medisch onderzoek had moeten doen naar de duur van de (doorlopende) rugklachten om zo vast te stellen of werkneemster binnen de verzekerde periode toegenomen dan wel doorlopend arbeidsongeschikt was.